Surinaamse diaspora (1995): We zijn geen verlengstuk van Suriname

Foto: Wikipedia

Opinie - Bij de viering van 20 jaar Surinaamse onafhankelijkheid: "We zijn van Suriname allang geen verlengstuk" – De Nieuwe Bijlmer, 3 augustus 1995

E.G. Brakkeput noemt zichzelf een ‘kritische Suri’. Hij is van mening dat sommige Surinamers weinig lering trekken uit het verleden, bijvoorbeeld uit de situatie rond Gliphoeve. Bovendien moeten ze zich realiseren dat onze oorsprong en cultuur weliswaar in Suriname liggen, “maar onze toekomst ligt hier.”

Suriname! Suriname! De laatste tijd lijkt alles over Suriname te gaan. Een inzamelingsactie voor kinderen in Suriname, een bordenplan voor scholen daar, en nu een vakantieactie voor Surinaamse kinderen. Zelfs de televisie doet mee: Veronica steunde de inzamelingsactie en onlangs zond AT5 een vijfdelige reportage uit over het leven in Suriname. Als kritische Suri zet ik, samen met anderen, vraagtekens bij al die aandacht.

Door die focus vergeten we terug te blikken op het ontstaan van onze gemeenschap in Zuidoost, precies twintig jaar geleden. Tegelijkertijd vergeten we ons vragen te stellen over onze identiteit en onze relatie met het moederland. En nog belangrijker: we vergeten ons af te vragen waar we als gemeenschap naartoe gaan en waar we naartoe zouden moeten gaan.

Ik had me de mijlpaal van twintig jaar aanwezigheid van de Surinaamse gemeenschap in Amsterdam Zuidoost anders voorgesteld. Misschien een nostalgische terugblik: een foto-expositie van wat we hebben achtergelaten en wat we hier hebben opgebouwd; de dromen van toen en die van nu. Waren we niet van plan hier te studeren en daarna terug te keren om ons land op te bouwen? Ook een terugblik op de minder fraaie kanten mocht niet ontbreken: Gliphoeve en de chaos van toen – drugs en de trieste verpaupering van een deel van onze gemeenschap. En natuurlijk de beelden van Surinaamse jongeren met grote afro’s en plateauzolen die rondhingen op de Zeedijk.

Nieuwe Suri’s

Belichting van bepaalde aspecten van onze culturele erfenis had ook een thema kunnen zijn, zoals het racisme binnen onze eigen gemeenschap. Dat Suriname is verzwakt door onderscheid op grond van ras, huidskleur, haarsoort en andere lichamelijke kenmerken, is bekend. Maar zijn wij na twintig jaar intelligenter geworden? Ik denk van niet. Vooral de nieuwe Suri’s – de halfbloedjes – zijn de nieuwe slachtoffers van onze “cultuurgriep.” Op dat gebied zijn we niet veel wijzer geworden.

We hadden moeten terugblikken, ook om andere redenen. We hadden kunnen leren waarom bepaalde zaken nog steeds verkeerd gaan in onze gemeenschap. Kijk naar de verpaupering en criminaliteit in onze woonomgeving. Van de situatie rondom Gliphoeve lijkt men niets geleerd te hebben. De ingrediënten die tot verpaupering en criminaliteit leidden, zijn nog steeds aanwezig.

Vroeger in Suriname bestond er sociale controle. Als iemand per ongeluk een scheldwoord liet vallen, kon hij een mep verwachten van een buurvrouw; een steen door een ruit gooien kwam nauwelijks voor. Bij aankomst in de Bijlmer zakten we in: kinderen plassen midden in het winkelcentrum terwijl wij toekijken, jongeren stelen terwijl niemand ingrijpt. Waar we in Suriname ons erf schoonhielden, gooien we hier vuilniszakken over balkons en weigeren we trappen en galerijen schoon te houden. Natuurlijk zijn er altijd Surinamers geweest die normen en waarden hooghouden, maar door het wegvallen van correctiemechanismen kunnen we negatieve invloeden nauwelijks tegengaan.

Het stijgend aantal jongeren dat verslaafd raakt aan drugs groeit zonder dat we iets kunnen doen, evenals de jeugdcriminaliteit. Een ander hardnekkig probleem is de toenemende verwaarlozing van kinderen binnen onze gemeenschap. Dat gebrek aan ouderlijke begeleiding creëert opnieuw nieuwe problemen. Een bijkomend zorgpunt zijn kindermoeders: steeds jongere Surinaamse meisjes krijgen kinderen, een patroon dat ook zichtbaar is in zwarte ghetto’s in de Verenigde Staten. Soms zie ik ze rondlopen, slepend met hun kleintjes – trieste vormen van achterstand die hun impact op onze gemeenschap niet zullen missen.

Wie dacht dat ondertussen het alarm was afgegaan, heeft het mis. Ondanks al deze problemen blijft het opmerkelijk stil. Misschien hebben we het te druk met Suriname.

Die constante gerichtheid op het moederland heeft ook andere nadelige gevolgen. Door deze identificatie ontwikkelen we hier geen eigen gemeenschapsidentiteit. We zien onszelf als verlengstuk van Suriname, terwijl we dat allang niet meer zijn. Onze oorsprong en cultuur liggen in Suriname, maar onze toekomst ligt hier. In twintig jaar zijn we veranderd; we hebben eigen problemen, eigen wensen en eigen verwachtingen. Omdat we geen echte gemeenschapsidentiteit ontwikkelen, ontbreekt een lange termijnvisie, wat zich vertaalt in een gebrek aan activiteiten die specifiek gericht zijn op de Surinaamse gemeenschap – en dan bedoel ik iets anders dan voetbal, dansavonden of winti pré’s.

Jongerenorganisaties richten zich nog steeds op het moederland. Door die fixatie hebben de meeste hun bestaansrecht verloren. Alleen met het organiseren van feestjes weten sommigen zich nog te handhaven. Onlangs las ik een interview met een medewerker van Kwakoe, die zei: “Als je het hier niet redt, ga terug naar Suriname.” Vroeger kon men dat begrijpen, maar nu is zo’n idee achterhaald – het is een vluchtscenario voor mensen die Suriname geestelijk nooit hebben verlaten.

De Kwakoe-filosofie lijkt op de vroegere terugkeerdroom van de Javaanse gemeenschap in Suriname. Door vast te houden aan het idee van terugkeer naar Indonesië, en zich niet te richten op het land waar ze woonden, hebben zij zich als gemeenschap jarenlang tegengehouden. Kwakoe zou haar rol beter moeten herdefiniëren om weer een leidende rol te kunnen spelen.

Onze Surinaamse politici hebben Suriname ook nog niet verlaten. Terwijl zij leiding zouden moeten geven aan noodzakelijke discussies binnen onze gemeenschap, praten de oude garde nog steeds over discriminatie, kolonialisme, bevoogding en slavernij. Door een tekort aan frisse ideeën en uitdagende ontwikkelingsvisies zijn zij overbodig en makkelijk te passeren. Hun enige bestaansreden – hun etnische achtergrond – blijkt onvoldoende.

Klonen

Zoals eerder gezegd, ontwikkelen we geen gemeenschapsidentiteit omdat we ons teveel als klonen van Suriname zien. Dit is vooral zichtbaar bij jongeren van 16 jaar en jonger. Of ze zijn kleine zwarte Nederlandse Amerikanen, of kleine Surinamers. Een culturele urban mix lijkt nauwelijks te bestaan. Vooral in de Bijlmer zitten jongeren vast in een soort ‘spanhoekssfeer’, waardoor aansluiting bij de maatschappij waarin ze zijn geboren bemoeilijkt wordt.

Het zou mooi zijn geweest als we ons twintig jaar later een kernvraag hadden gesteld: wat moeten we van de Surinaamse cultuur loslaten en wat moeten we behouden om geleidelijk te integreren? Ongeveer tien jaar geleden stelden we ons ook een soortgelijke vraag: zouden we in Nederland blijven of terugkeren naar Suriname? Destijds werd die vraag stilzwijgend beantwoord door het stopzetten van toneelstukken over het hinken tussen deze twee gedachten, en ook het schrijven over het brandend verlangen naar Suriname hield toen op.

Gelukkig zie ik diezelfde trend ook nu weer.  Woorden als aanpassing en integratie, die vroeger als een knieval voor Nederlanders werden gezien zijn niet langer taboe zijn; ze zijn zelfs thema’s van toneelopvoeringen.

Toch blijft het jammer dat door de focus op Suriname de aandacht voor onze gemeenschap in Nederland ondergesneeuwd wordt. Net als iedere Suri wil ik het verloren ideaal van opbouw van Suriname weer oppakken, maar ik probeer mezelf niet voor de gek te houden. Zolang er in de Bijlmer scholen zijn waar kleine kinderen honger lijden en daardoor niet kunnen leren, weet ik dat mijn aandacht hier moet zijn en niet alleen in Suriname.

E.G. Brakkeput

* Tekst is licht taalkundig aangepast voor de leesbaarheid.
** De Nieuwe Bijlmer was een onderdeel van het Amsterdams Stadsblad.